Tijdens de jubileumlezing van de vrijeschoolpabo begin 2025 gaven Wouter Modderkolk, Sita de Kam en Kirsten Koppel een kijkje achter de schermen van hun onderzoekspraktijk. De drie onderzoekers werken samen binnen het lectoraat Waarde(n)van vrijeschoolonderwijs. Op het eerste oog lijken hun onderzoeken verschillend: Waar Koppel zich richt op Theory U, onderzoekt De Kam het kunstenaarschap van de leraar. Modderkolk bekijkt het onderwijs op zijn beurt vanuit een bestuurskundig perspectief. Toch gaan de onderzoeken in de kern over hetzelfde: ‘het doen van autonomie in verbondenheid’.
Autonomie is een belangrijke pijler van de vrijeschool. Het is de ruimte die leraren nodig hebben om hun pedagogische intentie in de praktijk te brengen. Toch staat hun autonomie regelmatig onder druk. Hoewel vrijeschoolleraren enerzijds aangeven dat ze veel autonomie ervaren, hoor je ook geregeld: “We moeten zoveel.” Deze paradox roept fundamentele vragen op over de betekenis van autonomie in het onderwijs en de rol van de leraar als autonoom professional.
Spanningsveld als vertrekpunt
Over het onderwerp autonomie valt veel te zeggen, niet alleen binnen het vrijeschoolonderwijs. In het hele onderwijsveld zien we een herwaardering voor de zeggenschap van de leraar. Maar wat is autonomie precies? En hoe voorkom je dat autonomie leidt tot een onwenselijke vorm van anarchie? Volgens de onderzoekers staat vrijheid niet op zichzelf. Autonomie heeft alleen betekenis als het verbonden is met gedeelde intenties en samenwerking. Zonder die verbinding kan autonomie leiden tot isolatie: de leraar die los komt te staan van het team en de gemeenschap. Uitspraken als “mensen voelen hier heel veel ruimte om hun eigen gang te gaan” en “er zijn frustraties over de anarchie en chaos” illustreren de keerzijde van ongebonden autonomie.
Rudolf Steiner benoemde dit spanningsveld al aan het begin van de vrijeschoolbeweging: ‘Twee tegenstrijdige krachten moeten met elkaar in harmonie gebracht worden. Enerzijds moeten we weten wat onze idealen zijn en anderzijds moeten we toch ook de flexibiliteit hebben om ons aan te passen aan iets wat heel ver van onze idealen af staat.’ Dit is de kern van het spanningsveld waarin we vandaag de dag staan – en dat ruim 100 jaar geleden al speelde. Vrijheid en idealen aan de ene kant, de realiteit van externe eisen aan de andere.
Van autonomie naar agency
Hoe kunnen we de twee tegenstrijdige polen met elkaar in harmonie brengen. Oftewel: hoe kunnen we onze idealen verbinden aan zaken die heel ver van onze idealen af staan? Niet door autonomie koste wat het kost te verdedigen, stelt Wouter Modderkolk, maar door het ontwikkelen van ‘agency’. Dit is het vermogen om vanuit reflectie en intentie bewust richting te geven aan je handelen. Deze agency zou geworteld moeten zijn in pedagogische idealen en de drive om betekenisvol te werken. Leraren met agency zitten zelf aan het stuur. Ze handelen bewust vanuit hun idealen en stemmen hun keuzes voortdurend af op de context. Dit gebeurt zowel individueel als collectief binnen een team waar gedeelde reflectie leidt tot “collective agency”. Kortom: in plaats van de autonomie van de leraar als individu, moet de focus liggen op autonomie in verbinding met de context en de ander.
Agency komt niet vanzelf. ‘Het is nu soms makkelijker om vanuit je eigen idealen je eigen ding te doen, dan te werken vanuit gedeelde intenties en samenwerking’, legt Modderkolk uit. ‘Allereerst moet je scherp hebben wat je idealen zijn om die vervolgens te kunnen vertalen naar de praktijk, binnen bestaande kaders.’ Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Er zijn best wat factoren die agency kunnen ondermijnen. Denk aan externe factoren als inspectie-eisen en lesmethodes en de nadruk op toetsbare resultaten. Stuk voor stuk kunnen ze leraren het gevoel geven vrijheid te verliezen. ‘Maar’, stelt Modderkolk, ‘deze factoren zijn ook mogelijkheden om de eigen pedagogische visie te versterken. Namelijk door de ruimte te nemen om proactief te handelen en de verwachtingen kritisch en bewust betekenis te geven. Neem de lesmethodes. Wanneer leraren methodes reflectief inzetten, afgestemd op de eigen idealen en die van de school, worden ze hulpmiddelen die hen ondersteunen in plaats van beperken. Bijvoorbeeld: door te kijken welke opdrachten uit de methode aansluiten bij wat je wilt bereiken in plaats van het boek van A tot Z te volgen. Op die manier wordt de methode geen doel, maar een middel en zit de leraar zelf aan het stuur.’
Openstaan voor het onverwachte
Het kan een uitdaging zijn om mogelijkheden te zien in factoren die in eerste instantie als beperkingen worden ervaren. Het vraagt om reflectie, moed en samenwerking. Een kunstzinnige attitude kan hierbij helpen, stelt Sita de Kam. Een van de kenmerken van zo’n attitude is het openstaan voor het nieuwe en onvoorspelbare en ruimte bieden aan ontmoeting, openheid, inspiratie en onverwachte connecties. Elke leraar weet: geen les is voorspelbaar en het kan zomaar zijn dat een kind de les onderbreekt met een verrassende vraag. Het ziet een kraai buiten en heeft geen aandacht meer voor de rekenles. Op dat soort momenten hebben leraren de verantwoordelijkheid om intuïtief een goede pedagogisch-didactische afweging te maken. Negeren zij de kraai of verwerken zij de vogel in de rekenopgave?
Een kunstzinnige attitude moet je ontwikkelen. De Kam geeft een aantal handvatten. Allereerst noemt zij de ontmoeting met kunst. Artistiek bezig zijn of kunst bekijken en ervaren, stimuleert de dialoog met jezelf, de ander en de wereld. Het biedt ruimte voor vertraging en die is nodig om tot reflectie te komen. Daarnaast loont het de moeite om de eigen inspiratie als leerkracht te voeden. Wat maakt jou enthousiast? Wat is jouw ding, waar loop je warm voor? Net als de juiste vaardigheden hebben leraren passie nodig om boven hun vak uit te kunnen stijgen. Pas wanneer zij passie en vaardigheden met elkaar kunnen combineren komen zij tot werkelijke kunstzinnigheid.

Het goede doen
Bij deze kunstzinnige attitude die nodig is om agency te ontwikkelen, hoort nog iets anders: vertrouwen in het eigen vermogen het goede te doen. In de dagelijkse praktijk moeten leraren snel beslissen wat het juiste is om te doen. In een klas vol leerlingen die de aandacht vragen, hebben zij geen tijd om eens rustig in een boek te kijken welk gedrag bij de onderwijssituatie past. Ze moeten vertrouwen op hun eigen kennis en kunde, hun eigen vakmanschap. “Het goede doen op het goede moment” is niet voor niets een gevleugelde uitdrukking in pedagogische kringen. In vrijescholen spreekt men ook over “onbedoeld gelukte handelingen” of “gouden momenten”. Maar wat impliceert dit?
Het gaat er niet alleen om wát je weet als leraar, maar vooral om hoe je aanwezig bent in het moment en om de kwaliteit van je aandacht. Dit is een vorm van sociale kunst. Het betekent dat het “hoe” van ons menszijn cruciaal is wanneer het erop aankomt, stelt Kirsten Koppel. Dit “hoe” heeft geen uiterlijke kenmerken, het is niet uit een boek te leren en je kunt het niet langs een meetlat leggen. Het is puur kwalitatief en speelt zich af in het moment. Hoewel dit moeilijk te grijpen is, reageren leerlingen er direct op. Het gaat hier om een innerlijke houding van openheid die dus in zichzelf al iets doet tussen de leraar en het kind. Het maakt ook dat openheid voor iets dat zich voordoet makkelijker gaat. Denk aan de kraai van De Kam. Wanneer een leraar aandacht heeft voor wat zich voor zijn ogen afspeelt, kan hij de juiste pedagogische-didactische afweging maken.
De vraag “wat moet ik doen in welke situatie?” is dus eigenlijk niet helemaal de juiste vraag. We kunnen volgens Koppel niet altijd weten wat te doen. Wat we wel kunnen, is verantwoordelijkheid nemen voor de verbinding met onze eigen bron, zodat we er kunnen zijn wanneer dat nodig is. Dit betekent dat we onze binnenwereld moeten verzorgen om een veilige ruimte (“holding space”) voor leerlingen te kunnen creëren. Het gaat om een expliciete erkenning dat de kwaliteit van onze aandacht en aanwezigheid van onschatbaar belang is in het pedagogisch moment, stelt Koppel. Ondanks het ongrijpbare karakter hiervan, is dat precies waarop leerlingen direct reageren.
De pedagogische vergadering als levende universiteit
Zoals gezegd is agency geen persoonlijke aangelegenheid. Agency bestaat bij de gratie van verbinding. Een voortdurend afstemmen met de omgeving en elkaar is nodig om goed onderwijs te bieden. De pedagogische vergadering biedt hiervoor een uitgelezen moment om als team stil te staan, samen te reflecteren en het innerlijke kompas te scherpen. Steiner omschreef deze bijeenkomsten als “de ‘levende universiteit’ voor het lerarencollege – een permanente opleidingsacademie als het ware.”
Soms dreigt de pedagogische vergadering gedomineerd te worden door praktische zaken. Zonde, vindt Modderkolk. Het moet juist de plek zijn waar ruimte is voor reflectie, vertragende processen en studie die essentieel zijn om idealen helder te houden en pedagogische keuzes te verdiepen. Samen met Aziza Mayo ontwierp hij een waardevol hulpmiddel om idealen, ontwerp en handelen samen te brengen rond drie kernvragen: Wat willen we eigenlijk? (intentie), wat moeten we daarvoor organiseren? (ontwerp) en wat vraagt dat van ons handelen? (praktijk). Door deze processen steeds opnieuw te doorlopen, versterken teams de verbinding tussen wat ze belangrijk vinden en wat ze doen.

Ook hier komt de kunstzinnige attitude om de hoek kijken. De Kam maakte duidelijk dat het bij een kunstzinnige houding gaat om het open staan voor het nieuwe en onvoorspelbare en ruimte bieden aan ontmoeting, openheid, inspiratie en onverwachte connecties. Het is precies de houding die ervoor zorgt dat pedagogische vergaderingen tot nieuwe perspectieven leiden. Want elke teamlid komt met een eigen achtergrond, vaardigheid en perspectief naar de vergadering. Wanneer zij open, ondersteunend, empathisch en comfortabel met elkaar zijn – een kunstzinnige attitude aannemen – kunnen zij bouwen aan een gemeenschappelijke visie op de ontwikkeling van onderwijs.
Tot slot
Autonomie in verbondenheid is een dynamisch proces dat reflectie, moed en samenwerking vraagt. Het gaat niet alleen om de vrijheid om eigen keuzes te maken, maar om de wijsheid om die keuzes te laten wortelen in gedeelde idealen en betekenisvolle verbindingen met collega’s, leerlingen en de bredere onderwijsgemeenschap. In het spanningsveld tussen idealen en realiteit, tussen autonomie en verbondenheid, ligt de ware vrijheid – en daar gebeurt het echte onderwijs.
Marijn Ruhaak, journalist en tekstschrijver, schreef de tekst in afstemming met de onderzoekers.