Sinds de invoering van het centraal examen in de vrijescholen voor voortgezet onderwijs (Project 2000) staan we voor de uitdaging om juist ook bij de uitvoering van het voorgeschreven examencurriculum een brede ontwikkeling van de individuele leerling aan te moedigen. De ervaring in de school laat zien dat leerlingen goed willen scoren op de onderdelen van het schoolexamen zoals beschreven in het programma van toetsing en afsluiting (afgekort PTA) (Modderkolk, 2017). Dit doet een extra appel op het pedagogisch kunstenaarschap van leraren want volgens de eigen intenties van vrijeschoolonderwijs richt een beoordeling zich op méér dan cijferwaardering alleen. Leraren richten zich niet alleen op het geheugen en verstand maar nemen voor alles waar wat pedagogisch gezien in de opgroeiende jonge mens aan het ontkiemen is in directe relatie tot het leven zelf op grond van echte ervaringen (Steiner, 1996). Daarmee staan de leraren voor de uitdaging om de lessen en toetsen zodanig in te richten dat ze niet alleen bijdragen aan examensucces maar vooral aan menswording in brede zin. Een van de kernwaarden van vrijeschoolonderwijs daartoe is dat het curriculum middel tot ontwikkeling is en geen doel op zich vormt.
Dit onderzoek richt zich op de afname en beoordeling van een toets die meetelt voor het schoolexamen en die specifiek ontworpen is om ook ruimte te geven aan deze menswording in brede zin. We zoeken daarom naar een natuurlijk evenwicht tussen een ontwikkelingsgerichte, kwalitatieve beoordeling door het geven van individuele feedback en een examengerichte, kwantitatieve beoordeling door de becijfering van leerlingenprestaties op een schaal van 10 volgens door de overheid genormeerde standaarden.